Een probleem om vol te houden

In het Filosofisch Actueel en Maatschappelijk Gesprek bespreken studenten en staf van de master FCB een documentaire, film of artikel. In het kader van dit college schrijven de studenten een filosofisch essay. Recentelijk was terrorisme-expert Beatrice de Graaf te gast. Als reactie op haar lezing en haar boek ‘Heilige strijd’ schreef Eline de Jong het onderstaande stuk. Middels een bespreking van terrorisme, de stemming en (de illusie van volledige) veiligheid komt zij uiteindelijk tot de voorzichtige conclusie: dreiging is “een probleem om vol te houden”.

Een half jaar geleden werden op Amsterdam Centraal twee mensen neergestoken – de dader had een terroristisch motief. Er had een aanslag plaatsgevonden. En gek genoeg voelde ik opluchting. Natuurlijk was ik geschrokken en bezorgd, maar allereerst was ik opgelucht. De dreiging was ingelost. Althans, zo voelde dat voor even. Ik heb nog lang nagedacht over mijn reactie, omdat het gevoel me enigszins overviel. Het doet me nu denken aan wat Heidegger de ‘stemming’ noemt: je treft jezelf aan in een bepaalde betrokkenheid op de wereld – de manier waarop die wereld ‘binnenkomt’ beheers je niet, maar overkomt je. De stemming is daarmee niet per definitie irrationeel; de structuur van onze gestemdheid is volgens Heidegger namelijk redelijk.

Mijn gevoel van opluchting had alles te maken met het concreet worden van een dreiging. Voor de meeste dreigingen in Nederland geldt dat het in eerste instantie niet gaat om een direct fysieke bedreiging van de veiligheid. Het zijn met name de onoverzichtelijkheid en onvoorspelbaarheid van dreigingen die een gevoel van onveiligheid voeden. Of het nu gaat om de kans op een terroristische aanslag, het verliezen van grip op privacy of de dreiging die uitgaat van klimaatverandering: de onzekerheid over waar het ‘kwaad’ precies huist en wanneer het toeslaat, bepaalt voor een belangrijk deel hoe kwetsbaar we ons voelen. Komt het gevaar van rechts, dan ga je wat steviger op je rechterbeen staan, komt het van links, dan verplaats je je gewicht naar je linkerbeen: maar hoe zet je je schrap als het gevaar onverwachts en van alle kanten kan komen?

Het is moeilijk om met dreigingen om te gaan, precies omdat we niet kunnen overzien waar en wanneer dat gevaar kan opdoemen. We hebben daarom de neiging om – het liefst zo snel mogelijk – een concrete oorzaak van een dreiging aan te wijzen: als het kwaad een gezicht krijgt, neemt dat al enige onzekerheid weg. Het lokaliseren van de dreiging is bovendien een voorwaarde om het te kunnen beheersen. De mogelijke keerzijde van dit ‘coping mechanisme’ is echter minstens zo dreigend als de dreiging waarmee het probeert om te gaan. De behoefte om het kwaad te lokaliseren kan namelijk leiden tot het onterecht beschuldigen van iets of iemand en daarmee polarisering in de hand werken. Dat is ironisch genoeg zelf een ondermijning van veiligheid en daarmee een grotere bedreiging voor een democratie dan een terreurdaad. Bovendien kan het aanwijzen van een zondebok nooit duurzaam bijdragen aan een oplossing voor een (gevoelde) dreiging. De oorzaak van de dreiging wordt hiermee immers niet (volledig) doorgrond, laat staan weggenomen. Het is daarom van belang dat zulke beschuldigingen geen voet aan de grond krijgen in een samenleving.

Hoe zorg je daarvoor? Een eerste stap is volgens mij het erkennen van de onveiligheid die mensen ervaren. Te vaak wordt een gevoel van onveiligheid beantwoord, of liever: weggeredeneerd, met cijfermatige analyses van de daadwerkelijke veiligheid. Dat is een miskenning van de onveiligheid die sommige mensen evengoed ervaren. Dat gevoel wordt immers niet ‘weerlegd’ door statistieken over een dalende criminaliteit en de geringe kans om slachtoffer te worden van een aanslag. De onveiligheidsperceptie is niet irrationeel omdat het nu eenmaal niet gerationaliseerd kan worden in termen van feitelijke dreiging; het gevoel is echt zodra het wordt gevoeld en heeft een echte oorzaak. Dat dat vaak een andere oorzaak is dan door de mensen zelf wordt aangedragen, benadrukt eens te meer hoe belangrijk het is om die bron(nen) op te helderen. Dan kan er tenminste een wezenlijke discussie worden gevoerd over hoe we het best kunnen omgaan met gevoelens van onveiligheid, onzekerheid en kwetsbaarheid. De belangrijkste vraag bij het doordenken van angst is daarom niet of die gevoelens zijn gegrond in werkelijke risico’s. In plaats daarvan zouden we ons moeten afvragen waardoor die gevoelens worden gevoed en hoe daaraan een tegenwicht kan worden geboden.

Een mogelijke ‘sluimerende’ oorzaak zou de zogenaamde ‘beheersingsparadox’ kunnen zijn: hoe meer we weten en kunnen, hoe meer we inzien wat we nog niet weten en nog niet onder controle hebben. Een terloopse shout out naar Socrates natuurlijk, al vinden we een vergelijkbare zienswijze ook bij Luther. Hij stelde dat ‘het menselijk streven naar ultieme zekerheid het spook van onzekerheid en onveiligheid eerder vergroot dan verdrijft’. Ook Beatrice De Graaf wijst op de beheersingsparadox: de middelen waarmee we de wereld om ons heen proberen te beheersen, dragen zelf (mede) bij aan een gevoel van onzekerheid. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de ontwikkelingen op het gebied van kunstmatige intelligentie: juist uit onze pogingen om processen bereken- en voorspelbaar te maken ontspringt (mogelijk) iets wat onze eigen beheersing te boven gaat. Onzekerheid past niet in ons zelfbeeld en wereldbeeld van controle, en geeft haast onvermijdelijk een unheimisch en kwetsbaar gevoel.

Een andere bron van gevoelens van kwetsbaarheid en onveiligheid die niet één op één verband houden met feitelijk gevaar, is de overreactie van de omgeving: van het onevenredig breed uitmeten van een gebeurtenis in de media tot het overhaast uitroepen van een noodtoestand – het is paniekvoetbal waaruit mensen desalniettemin de ernst van een situatie afleiden. Disproportionele aandacht en maatregelen zijn dan een vruchtbare grond voor massahysterie. De Graaf pleit daarom voor het zo klein mogelijk houden van wat zij ‘het theater van de angst’ noemt. De ‘performance’ van terroristen valt of staat met de reactie van het publiek. De overheid zou die reactie volgens haar in toom moeten houden. Daar valt veel voor te zeggen: als autoriteiten zoals de overheid en de journalistiek eventuele dreiging openlijk in perspectief plaatsen – dus duidelijk maken hoe gering het risico is en hoe weerbaar we als samenleving zijn -, kan worden voorkomen dat zich een overtrokken angst ontwikkelt. Een angst die niet alleen onwenselijk is omdat mensen zich onnodig grote zorgen maken, maar ook potentieel ondermijnend voor de stabiliteit van de samenleving.

Nu moeten daarbij direct twee opmerkingen worden gemaakt. Allereerst is het bedwingen van het angsttheater niet hetzelfde als het miskennen van gevoelde angst; het is een manier om een ‘wildgroei’ van angst te voorkomen. Daarnaast is deze strategie, zeker in een tijd als de onze, geen gemakkelijke. Het internet in het algemeen en sociale media in het bijzonder, bieden een open podium dat zijn weerga niet kent. Daar is de – idealiter matigende – stem van de overheid of journalist er één onder velen en hoogstwaarschijnlijk niet eens een van de luidste. Daarnaast is angst zowel commercieel als politiek gezien een lucratief ‘verdienmodel’ gebleken. Het aanwakkeren van de angst, om zichzelf vervolgens als de blusser van dat vuur op te werpen, lijkt een effectieve manier om het vertrouwen van klant en kiezer te winnen. Niet in de laatste plaats omdat we ons relatief makkelijk bang laten maken; dat is nu eenmaal een vervelende bijwerking van een verder zeer nuttig overlevingsmechanisme. Het klein houden van het theater van de angst wordt dus vanuit allerlei hoeken tegengewerkt. Daarom is er mijns inziens meer nodig om ons minder vatbaar te maken voor ondermijning van ons gevoel van veiligheid.

Filosoof Maarten Coolen drukte mij een tijd geleden op het hart dat er problemen bestaan die je op moet lossen, en problemen die je moet zien vol te houden. Als volkomen veiligheid niet bestaat, is ieder gevoel van onveiligheid in wezen gegrond en plaatst dat ons voor een onoplosbaar probleem dat we uiteindelijk moeten zien vol te houden. Dat is misschien wel een even troosteloze als troostrijke conclusie als het gaat om mijn gevoel van onveiligheid dat zo nu en dan de kop opsteekt. Troostrijk omdat er een zekere berusting van uitgaat en het ‘probleem’ wordt verplaatst: mijn probleem is niet meer het lokaliseren en neutraliseren van het kwaad, maar het leren omgaan met mijn eigen gevoel. Als de dreiging uitgaat van het grote, onbeheersbare en abstracte, dan ligt het tegenwicht – dus niet de oplossing – wellicht in het nabije, beheersbare en concrete. In sterke contacten op kleinere schaal. Dat klinkt behoorlijk politiek en pastoraal, maar ik zie werkelijk heil in de softe kracht van samenkomen. Ik ben het dan ook eens met De Graaf wanneer zij stelt dat het uiteindelijk het onderlinge vertrouwen is dat een rechtsstaat ‘vult’ en veilig doet aanvoelen. Het soelaas van saamhorigheid en simpelweg samen-zijn. Want misschien is veiligheid niet de afwezigheid van dreiging, maar de aanwezigheid van geborgenheid.

Nieuw boek Govert Buijs ‘Waarom werken we zo hard?’ nu in de winkels

Govert Buijs | 6 mei | Het nieuwe boek van Govert Buijs, ‘Waarom werken we zo hard?’, is nu verkrijgbaar! In het werk, met als ondertitel ‘op weg naar een economie van de vreugde’, ontwikkelt Buijs een brede antropologie om ons huidige economische bestel te duiden. Het boek kan gelezen worden als een pleidooi voor een andere opvatting van de economie waarin mens en milieu centraal staan.

De afgelopen twee eeuwen is het concept van de mens als een homo economicus zeer dominant geweest. Dit wordt, zo betoogt Buijs, steeds problematischer. Ons huidige model is zowel psychologisch als ecologisch onhoudbaar. In interviews met het NRC en het Algemeen Dagblad licht Buijs zijn werk toe. “We houden een machinerie in de hoogste versnelling op gang, terwijl we eigenlijk weten dat het niet zo verder kan.” In Trouw is een recensie verschenen van het boek.

‘Waarom werken we zo hard?’ is verschenen bij Boom Filosofie en hier te koop.

Voor de Ommekeer: Centrum Èthos over polarisatie, globalisering en de rol van elites

In deze speciale editie van Voor de Ommekeer spreken Ad Verbrugge, Govert Buijs, Haroon Sheikh, Jelle van Baardewijk, Thijs Jansen en Gabriël van den Brink onder leiding van Denker des Vaderlands Daan Roovers met elkaar over de sterk gepolariseerde maatschappelijke en politieke ontwikkelingen.

Hoe kan het dat er steeds meer gezonden wordt, maar mensen steeds minder naar elkaar luisteren? Wat zegt de monsterzege van Forum voor Democratie tijdens de afgelopen verkiezingen ons? Wat is de invloed van sociale media, de organisatie van instituties en de houding van elites op de manier waarop mensen hun burgerschap in de moderne tijd vormgeven? Hoe zien mensen zichzelf en hun verantwoordelijkheid die ze hebben voor hun omgeving? Dit en meer in dit grondige gesprek over de actueel oplaaiende maatschappelijke spanningen.

Ad Verbrugge in gesprek met Haroon Sheikh: over zijn te verschijnen boek Hydropolitiek

In een van zijn vorige werken beschrijft Haroon Sheikh waarom hij denkt dat het tijdperk van Westerse hegemonie voorbij is en welke nieuwe wereld zich voor onze ogen ontvouwd. Het Atlantische tijdperk, zoals hij het noemt, zal steeds meer plaatsmaken voor een wereld waarin meerdere partijen een dominante positie zullen moeten delen met elkaar in plaats van dat we kunnen spreken van één leidende partij. Om deze ontwikkelingen beter te begrijpen ontwikkelt Sheikh in zijn werk Hydropolitiek een nieuwe manier van denken over globale politieke bewegingen. In plaats van geopolitiek – de politiek van het land – introduceert hij een politiek van het water, waarbij meer de nadruk komt te liggen op de fluïditeit van gemeenschappen en politieke coalities. Kenmerkend is hierbij de gedachte dat niet-Westerse landen de schaduw van de moderniteit van zich af zullen slaan en op eigen wijze een verhouding tot de daaruit voortvloeiende krachten van bijvoorbeeld globalisering en digitalisering gaan ontwikkelen. Hoe dit precies in zijn werk gaat vertelt Sheikh in dit gesprek met Ad Verbrugge.

‘Het goede leven en de vrije markt’ wint Socrates wisselbeker!

De avond van de filosofie | Ad Verbrugge, Govert Buijs, Jelle van Baardewijk | 1 april | Tijdens De avond van de filosofie is bekend gemaakt dat ‘Het goede leven en de vrije markt’ de Socrates wisselbeker 2019 heeft gewonnen! Deze prijs wordt ieder jaar uitgereikt aan het meest urgente, oorspronkelijke en prikkelende Nederlandstalige filosofieboek. Een prestigieuze prijs voor Èthos auteurs Ad Verbrugge, Govert Buijs en Jelle van Baardewijk.

‘Het goede leven en de vrije markt’ is geschreven als VWO eindexamenbundel, maar is geschikt en toegankelijk voor iedereen die geïnteresseerd is in het thema van de relatie tot onze markteconomie en datgene wat we het goede leven kunnen noemen. Juryvoorzitter Paul Cobben: “het voelt niet als een schoolboek, maar als een betoog”.

In Trouw verscheen vandaag een uitgebreide bespreking van het boek. Concluderend werd opgemerkt dat “Het goede leven & de vrije markt’ een terechte winnaar van de Socratesbeker [is]. Dit diepgaande en verstrekkende en urgente boek verdient een breder publiek dan alleen VWO-leerlingen, die er trouwens een flinke kluif aan zullen hebben”

De bundel ‘Het goede leven en de vrije markt’ is hier verkrijgbaar.

De Idee editie 24: Mens 2.0 met Peter-Paul Verbeek

Donderdag 11 april om 20:00 – Internationaal Theater Amsterdam

De Idee editie 24: Mens 2.0 met Peter-Paul Verbeek

Als mens zijn we gebrekkig. Daarom wenden we al van oudsher technologie aan. Waar we dat tot enkele jaren terug deden om te helpen en te helen, maken biomedische technologieën het in de nabije toekomst mogelijk om onszelf ingrijpend te verbeteren. Niet alleen door een beter zorgstelsel, goede voeding en hoogwaardig onderwijs, maar door het uitroeien van erfelijke ziektes, het herschrijven van DNA en het implanteren van geheugenchips. ‘Designer babies’, mens-dier-hybriden, cyborgs: het zijn niet-zo-ver-van-je-bed-shows die ons voor weerbarstige vraagstukken stellen. Want hoe ver mogen we gaan in het verbeteren van de mens? Op welk punt vloeit vooruitgang over in hoogmoed? Kortom: waar ligt de grens van de mens?

Tijdens deze 24e editie van De Idee hebben we het over de Mens 2.0 – de hyperintelligente, genetisch kerngezonde mens als resultaat van geavanceerde biomedische technologieën. De één wijst op de enorme mogelijkheden die in het verschiet liggen, de ander op de enorme risico’s die we niet kunnen overzien. Hoe moeten we hier over nadenken? Samen met techfilosoof Peter-Paul Verbeek verkennen we in hoeverre de toepassing van technologie op onszelf ons minder mens maakt of dat ‘menselijk’ een oprekbaar begrip is. Daarnaast belichten we de ethische kant van het debat: welke morele vragen brengen nieuwe innovaties met zich mee, hoe bepalen we wat een verantwoorde toepassing is en welke dilemma’s levert een vervagende grens tussen mens en technologie op?

PROGRAMMA DE IDEE #24 // Mens 2.0
– TBA
– Hoofdgast: Peter-Paul Verbeek
………………………………………………………………………………..
Kaartverkoop: https://ita.nl/en/shows/speciale-editie/376/

Entree: € 10,00 // Student € 7,50 op vertoon van een geldige studentenkaart.
………………………………………………………………………………….

deFusie is een online opinietijdschrift waar jonge academici hun vak koppelen aan de waan van de dag. Intellectuele alleseters die hun mening vormen op basis van vakkennis. Sinds 2013 organiseert een team enthousiaste vrijwilligers van deFusie de filosofische talkshow deIdee.

www.talkshowdeidee.nl
www.defusie.net

………………………………………………………………………………….

Centrum Èthos is enthousiast dat deze bijeenkomst het gesprek tussen mensen opent over een onderwerp met een grote mate van maatschappelijke relevantie. Eline de Jong (VU, Filosofie van Cultuur en Bestuur, en lid van Centrum Èthos) presenteert samen met Max Garschagen (VU, Filosofie van Recht en Bestuur) deze filosofische talkshow De Idee. Voor meer informatie, zie ook het Facebook-evenement.

Vrijheid ontaard?

In een katern bij NRC en De Volkskrant over museum de Fundatie in Zwolle heeft Ad Verbrugge een bijdrage geschreven. Een filosofische beschouwing over de relatie tussen moderne kunst en de vrijheidsidealen van de jaren ’60.

De culturele revolutie van de jaren zestig stond in het teken van de vrijheid. Dat geldt zeker ook voor de kunst van de afgelopen vijftig jaar. Nu is kunst niet alleen een spiegel van de tijdgeest, zij kijkt vaak ook in de toekomst – ook wanneer zij niet futuristisch is. Wat geeft de beeldende kunst na ’68 ons te kennen?

Dat lijkt in eerste instantie een vraag die niet te beantwoorden is: men hoeft immers geen kunstkenner te zijn om te zien dat de Nederlandse beeldende kunst van de afgelopen vijftig jaar alle kanten opspringt (net als die in de rest van de westerse wereld overigens). De tijd van Rembrandt of De stijl is voorbij: de vorm is versplinterd. Dat was ook de conclusie van het postmodernisme. Maar precies deze fragmentatie van de beeldende kunst toont ons wellicht de schaduwzijde van ons huidig vrijheidsideaal: het wegvallen van een gemeenschappelijke vorm waarin mensen zich thuis voelen en zich verbonden weten.

Dat vormverlies komt op een uitgesproken manier naar voren in het foto-vierluik With my Family van Hans Eijkelboom uit 1973. Hoewel de foto’s er in eerste instantie uitzien als onschuldige familiekiekjes, blijkt Eijkelboom zichzelf in dit vierluik met steeds een andere vrouw en andere kinderen te portretteren. Hij ziet eruit als vader van een gezin, maar is het toch niet. De vervreemdende deconstructie van deze oervorm van gemeenschap – die zich in deze periode ook cultureel aan het voltrekken was – werpt zijn schaduw vooruit. Vrijheid heeft namelijk vorm nodig om werkelijk te worden, anders vernietigt zij zichzelf.

Zo vraag ik me regelmatig af wat er gaande is rond een van de kernwaarden van de moderne samenleving, die ook in ons land hoog in het vaandel staan, namelijk tolerantie. In een tolerante gemeenschap legt de overheid niet één bepaald ideaal van het goede leven op aan haar burgers, maar waarborgt zij juist hun vrijheid om het leven in te richten naar eigen levensovertuiging. Een dergelijke vrijheid bestaat echter niet alleen krachtens de wet, zij is er pas werkelijk voor zover burgers daadwerkelijk tolerant zijn ten opzichte van elkaar.

Zoals vele godsdienstoorlogen in het verleden duidelijk hebben gemaakt spreekt een dergelijke tolerantie niet voor zich. Zij vraagt van mensen het vermogen om bepaalde levensovertuigingen, rituelen en gedragingen van anderen te verdragen – ofschoon zij die zelf niet goed achten, ja zelfs kwetsend kunnen vinden in het licht van hun eigen levensovertuiging. Waar mensen zich door anderen gekwetst weten, ontstaat al snel boosheid en daarmee het verlangen naar vergelding of zelfs het ontnemen van hun vrijheid. Tolerantie impliceert dan ook het vermogen om aan precies die neiging weerstand te bieden en bij jezelf te blijven. Een dergelijk vermogen vormt een belangrijk motief in het vrijheidsbegrip van de Verlichting zoals dat ook door Immanuel Kant is geformuleerd. De achting voor jezelf en de ander als een vrij persoon impliceert volgens hem je handelingen niet te laten bepalen door je eigen neiging of gevoelens van lust of onlust.

Wie verscheidene hedendaagse maatschappelijke discussies wat nader beschouwt – zoals die rond de zogenoemde identiteitspolitiek – zal constateren dat er iets merkwaardigs aan de hand is met onze tolerantie. Regelmatig zijn mensen de mening toegedaan dat anderen het recht op bepaalde handelingen, of zelfs maar uitingen van hun levensovertuiging, zou moeten worden ontzegd, omdat zij die niet goed achten en/of kwetsend vinden. De recente rel rond Kees van der Staaij en de Nashville-verklaring is een sprekend voorbeeld daarvan.

Steeds vaker zien we dat de eigen levensovertuiging en de (potentiële) gekwetstheid door anderen als legitimatie wordt aangevoerd voor het eigen gedrag of zelfs voor de wens om anderen bepaalde vrijheden te ontzeggen: het tegendeel van tolerantie. Slachtoffergedrag wordt breed ingezet om sentimenten los te maken en het eigen gelijk af te dwingen. Moderne media maken het er niet beter op. Radio, televisie, kranten en sociale media vormen de dynamische publieke ruimte waarin slachtoffers en geagiteerden hun emoties de vrije loop laten en waar het publiek wordt meegenomen in gevoelens van pijn en morele verontwaardiging. Dat mensen ook daadwerkelijk gekwetst zijn en er allerlei misstanden voorkomen lijdt overigens geen twijfel, het gaat erom dat we de dynamiek begrijpen die hier ontstaat.

In de Verenigde Staten sprak voormalig president Obama zijn afschuw uit over het anti-intellectuele klimaat op sommige universiteiten waar studenten weigeren om nog langer bepaalde boeken uit de wereldliteratuur te lezen, of zelfs willen verwijderen uit de bibliotheek, omdat die voor hen kwetsende passages zouden (kunnen) bevatten. Kant leerde het ons al: waar pijn en genot tot de laatste maatstaven van de sociale werkelijkheid worden gemaakt, daar wordt de vrijheid prijsgegeven, ja zullen we uiteindelijk het recht zelf geweld aandoen. We lijken soms wat te kleinzerig te worden voor tolerantie; onze pijngrens ligt laag. Hoe laat deze ontwikkeling zich begrijpen?

De culturele revolutie van de jaren zestig markeert de bevrijding van het individu, dat steeds meer zijn eigen mening, gevoel en zin tot uitgangspunt van zijn handelen maakt en daartoe ook het recht opeist. Zoals iconisch tot uitdrukking komt in het foto-vierluik van Eijkelboom gaat deze doorbraak van de absolute vrijheid cultureel gesproken gepaard met een bepaalde verlegenheid rond traditionele vormingsidealen en instituties zoals gezin, kerk, school en staat. Zij verliezen hun betekenis en innerlijke zin, maar in deze leegte van hun zinloosheid komen andere krachten op. Terugkijkend blijkt deze ‘revolutie’ vooral een versnelling teweeg te brengen in onze consumptiecultuur waarin mensen hun individuele wensen en verlangens ongegeneerd kunnen uitleven en daarbij niet meer geremd worden door religieuze en/of morele idealen.

Waar Andy Warhol in de Verenigde Staten in de jaren zestig de Campbell soepblikken visionair tot kunst verheft, daar schildert Rob Scholte in de jaren tachtig als zelfportret een gouden copyright teken op een rode achtergrond. De beeldtaal van de kunst bezwijkt onder het denkbeeld in een tijd van reclame – en daarmee valt geld te maken. De cultuur van consumptie is overal en the Wolf of Wallstreet belaagt ons; zonder enige morele scrupules. Maar wat doet dat met een mens en vooral ook met een samenleving? Het vrije individu heeft tegenwoordig vaak uiterst hoge verwachtingen van zijn leven en wil er zoveel mogelijk uithalen. Dat leidt ertoe dat we niet snel tevreden zijn met onszelf en dat de kans op falen en teleurstellingen des te groter wordt. We zijn voor ons welbevinden afhankelijk gemaakt van geld, aandacht, externe goederen, diensten en prikkels. Zo groeit ook de neiging om de oorzaken van geluk en ongeluk in hoge mate buiten onszelf te zoeken. En voor zover we onze frustraties kwijt willen en/of genoegdoening zoeken, willen we het liefst ook schuldigen aanwijzen waarop we ons kunnen uitleven. We zijn ontevreden over ‘de anderen’ die ons geen geld, aandacht, respect, service enzovoorts geven of die ons lijken te bedreigen in ons bestaan of eigenwaarde. Maar hoe afhankelijker we van de buitenwereld worden voor ons zelfgevoel en hoe minder duidelijk en sterk ons inhoudelijke levensideaal en moraal zijn, hoe zwakker onze identiteit wordt.

Waar de generatie van de jaren zestig haar groepsgevoel, identiteit en levensrichting vooral kon ontlenen aan haar strijd tegen de bekrompen burgercultuur – en zij zich zelfs solidair verklaarde met ‘de arbeider’ –, daar wordt het navolgende generaties lastiger om een vergelijkbare strijdbare identiteit op te bouwen. De traditionele burgercultuur met haar zuilen loste grotendeels op in een geïndividualiseerde consumptiecultuur van mensen met allerlei ‘lifestylen’ en lichte gemeenschappen. De tijd van de arbeider als een politieke categorie is voorbij. Maar het is niet mogelijk om een bepaalde ‘identiteit’ te ontlenen, alleen aan het feit dat je een vrij individu bent: iedereen is immers een individu.

Het ideaal van vrijheid als kenmerk van een politieke identiteit bestaat slechts voor zover men een strijd voert tegen ‘tegenstanders’. Iedere bevrijdingsbeweging heeft immers een verhaal nodig van gevangenschap en onderdrukking, van slachtoffers en daders, van opstandelingen en conformisten. Zoals de communistische arbeider zijn politiek-historische verhaal had van emancipatie – dat voor een deel ook fictief was –, zo geldt dat ook voor veel hedendaagse vrijheidsstrijders. Waar heldere bewijzen van achterstelling, ongelijke behandeling en dergelijke ontbreken, daar voert men allerlei omstandigheden en handelingen aan als indicatie van onrecht en morele laakbaarheid van anderen.

De identiteit van ‘de vijand’ was voor de arbeider en de linkse beweging van de jaren zestig de kapitalist. Deze sociaaleconomische categorie heeft plaats gemaakt voor kenmerken die worden verbonden met het uiterlijk en de lichamelijkheid die tegenwoordig een sociaal-politieke betekenis krijgen: seksualiteit,
sekse, transseksualiteit, ras en raciale kenmerken. Velen zijn ervan overtuigd te worden achtergesteld of als minderwaardig te worden behandeld omdat men niet-Westers, vrouw, zwart, homo of transseksueel is. Hoewel daarin vaak een kern van waarheid ligt, dreigt zo ook de potentiële vijand meteen in dezelfde termen te worden geduid: autochtoon, hetero, man, wit, e.d. Je raakt zo ‘geracialiseerd’, of je het nu wilt of niet. En zodra het raciale of seksueel-gemarkeerde verschil doorslaggevend wordt voor de (slachtoffer-)identiteit kan deze ook de gekwetstheid en onderdrukking van de ander niet meer voelen en wordt deze buitengesloten van de groep. Zo ontstaat in feite een vorm van groepsdenken dat sterk lichamelijk-raciale en tribale trekken vertoont, waarin juist niet meer de waardigheid en vrijheid van de persoon de basis vormen van de onderlinge omgang en verstandhouding: ook dat is een verschijnsel dat zich zowel bij de meer populistische als bij de klassieke partijen voordoet.

Daarmee zijn we een fase binnengetreden in de westerse politieke geschiedenis waarin ‘tegencultuur’ de politieke normaaltoestand is geworden. Zoals Rob Scholte met zijn schilderij Utopia – volgens sommige critici een vorm van plagiaat – een rel ontketende om vervolgens deze agitatie zelf weer tot onderdeel van het kunstwerk te maken, zo dreigen in de postmoderne politieke cultuur de verontwaardiging en agitatie simulacra te worden (om met Baudrillard te spreken). Toch is deze ‘schijnvertoning’ geenszins onschuldig. In het uiterste geval kan politiek de vorm aannemen van een soort permanente mediaoorlog waarin groepen in naam van de vrijheid elkaar verketteren en agitatie nodig hebben om zichzelf te zijn. De klassieke tolerantie is in dergelijke debatten ver te zoeken en dat is een slecht teken. In de VS heeft deze situatie al geleid tot een sterke onderlinge vervreemding van grote groepen burgers.

In onze agitatie wijzen mensen snel naar anderen, maar soms ook slaat de woede terug op onszelf: op ons lichamelijke zelf dat maar niet wil ‘leveren’ of luisteren. Misschien zouden we anders met onze lichamelijkheid moeten omgaan. Zoals recentelijk ook gethematiseerd is door Paul Verhaeghe in zijn boek over intimiteit is het ook hier de vraag hoe innig onze verstandhouding met ons eigen lichaam momenteel is. Afgaande op de hedendaagse burnout-problematiek lijkt de moderne mens ook van zichzelf te vervreemden. Het genoemde ‘gebrek aan tolerantie’ strekt zich dan ook uit over onszelf en ons eigen lichaam.

Niet alleen genot, maar ook pijn hoort bij het leven en geeft ons iets te kennen over onszelf: om te beginnen onze fundamentele eindigheid – die meekomt met onze lichamelijkheid. Onmacht, moeite, verdriet, pijn, ziekte en dood zijn geen louter negatieve verschijnselen waarvan we ons moeten verlossen, maar horen wezenlijk bij het eindige leven. Ja, ook groeien doet pijn. De intense ervaring en aanvaarding van onze eindigheid kan dus juist ook bevrijdend werken en ons inniger tot onszelf en onze medemensen doen verhouden. In existentieel opzicht is levenskunst het verdragen van de eigen situatie om daarin recht te doen aan jezelf en anderen, hoe lastig dat soms ook kan zijn.

Het waren van oudsher religie en tot op zekere hoogte ook filosofie waarin het thema van de menselijke eindigheid en de vraag naar de betekenis van lief en leed in ons leven zijn ondergebracht. Ook de kunst wijdde zich aan dit domein. Zolang we ons blijven blindstaren op het abstracte vrijheidsbegrip in de context van een doorgedraaide consumptiecultuur gaan we voorbij aan de elementaire dimensies van het leven zelf waarin onze vrijheid hoe dan ook gestalte moet krijgen: ons lichaam, de natuur, relaties, instituties en de genoemde zin-thematiek als zodanig waarin zij alle worden samengenomen.

De schatplichtigheid van ieder vorm van cultuur aan deze dimensies toont zich ook in het hedendaagse werk Firezeal van Navid Nuur die terugkeert naar keramiek om de elementaire band van de mens met de aarde aan het licht te brengen. Mogelijk wijst de kunst ook daarin vooruit; en dat is hoopgevend voor onze toekomst.

Kom naar de meeloopcolleges Filosofie van Cultuur en Bestuur!

VU | 26 januari 2019 | Binnenkort zijn er weer meeloopcolleges bij de master Filosofie van Cultuur en Bestuur aan de VU! Bij meerdere vakken kun je vrijblijvend aansluiten om een indruk te krijgen van de opleiding. Het gaat om de volgende vakken en tijdstippen:

Filosofisch Actueel Gesprek (waarbij de voltallige staf aanwezig is): dinsdag 5 februari, 16.00-17.45 uur te 3D@VU (nieuw debatcentrum van de VU, naast de Spar op het campusplein). Hiervoor dien je vooraf een film/documentaire te bekijken: het tweeluik The Facebook Dilemma, hier te vinden.  

·      Symbolisch Leven:

o   College van Ad Verbrugge: dinsdag 5 februari, 19.00-22.00 uur te HG02A24

o   College van Emanuel Rutten: dinsdag 5 maart, 19.00-22.00 uur te HG02A24

o   College van Haroon Sheikh: dinsdag 16 april, 19.00-22.00 uur te HG02A24

·       Lijnen van een Filosofische Bestuurskunde (Gabriël van den Brink): donderdag 7 februari, 19.00-22.00 uur te HG08A20.

 

Heb je interesse in de master FCB? Of ben je nog zeer onzeker over welke opleiding je wil gaan doen en ben je rustig aan het oriënteren? Schuif dan aan! Je krijgt dan een goede indruk van de onderwijsvorm, de inhoud van de stof, én er is mogelijkheid om met de docenten in gesprek te gaan.

Kom je langs? Leuk! Mail graag even bij welk(e) vak(ken) je aanwezig zult zijn naar centrum.ethos@vu.nl.

Van Baardewijk over proefschrift in NRC: ‘abstract denken neutraliseert morele twijfels’

NRC | Jelle van Baardewijk | 21 januari | In het NRC is Jelle van Baardewijk geïnterviewd over zijn proefschrift ‘The moral formation of business students’. In het vraaggesprek gaat hij uitgebreid in op de problemen bij Nederlandse opleidingen bedrijfskunde die hij door zijn onderzoek op het spoor is gekomen. “Het is niet duidelijk waar management om draait. [..] Bedrijfskundestudenten hebben weinig gevoel voor wat het bedrijfsleven te danken heeft aan de maatschappij.”

Ook bespreekt Van Baardewijk mogelijke oplossingen. Zo pleit hij voor een meer integrale ethische vorming, en meer aandacht voor een bredere opvatting van een bedrijf en management. „In de bedrijfskunde zouden vakken als sociologie, politicologie en geschiedenis serieuzer moeten worden genomen, te beginnen met de geschiedenis van het bedrijfsleven zelf.” Lees het gehele interview hier terug.

Haroon Sheikh pleit in NRC voor verbond kleine, vooruitstrevende landen

NRC | Haroon Sheikh | 15 januari | In een NRC artikel houdt Haroon Sheikh een bevlogen pleidooi voor een nieuw verbond van kleine landen. In het stuk ‘Hoe Oman en Chili Nederland sterker kunnen maken’ stelt Sheikh dat het tijd wordt voor ‘een liga van kleine pioniers’. Wie hiervoor in aanmerking komen? Onafhankelijke, vooruitstrevende en innovatieve landen van over de hele aardbol die ons en de wereld veel zouden kunnen brengen. Nu de multilaterale wereldorde onder druk staat zijn het vooral deze landen die baat kunnen hebben bij een vernieuwde samenwerking.  “Wij zullen ons moeten aanpassen aan de nieuwe werkelijkheid. Eén strategie zou de oprichting van een nieuw verbond, de ‘liga van kleine pioniers’, kunnen zijn. Dit moet geen regionale club zijn, maar juist individuele landen uit verschillende regio’s met elkaar verbinden.”

In het stuk werkt Sheikh de opzet van een dergelijk samenwerkingsverband verder uit. Lees het volledige artikel hier.