Brief Emanuel Rutten aan Matthijs van Nieuwkerk

Evangelische Omroep | Emanuel Rutten | 22 oktober | Op de website van de EO is een brief van Emanuel Rutten aan Matthijs van Nieuwkerk gepubliceerd. De presentator van De Wereld Draait Door had het de afgelopen week met zijn gasten meermaals over (het al dan niet bestaan van) God. In het stuk doet Rutten een poging om de geloofsvragen van Van Nieuwkerk te beantwoorden. Zo zou de oerknal helemaal niet haaks staan op geloof in God, maar zijn deze twee juist goed met elkaar te verzoenen.

Lees het volledige artikel hier terug.

Essay ‘Het goede leven en de vrije markt’ op site Brainwash Festival

Brainwash Festival | Ad Verbrugge, Govert Buijs, Jelle van Baardewijk | 9 oktober | Eind oktober is het jaarlijkse Brainwash Festival, en zoals gebruikelijk zal ook Centrum Èthos hierbij aanwezig zijn. Ad Verbrugge, Govert Buijs en Jelle van Baardewijk spreken op zaterdag 27 oktober over ‘Het goede leven en de vrije markt’. In een essay op de Brainwash website geven de Èthos leden alvast een voorproefje. Het stuk biedt een beknopt inkijkje in de thematiek die op het festival besproken zal worden, en biedt enkele perspectieven op oplossingen. Lees het stuk hier. Kaarten voor het festival zijn ook nog te koop via de Brainwash website.

Volgende maand verschijnt bovendien het nieuwste boek van Ad Verbrugge, Govert Buijs en Jelle van Baardewijk: ‘Het goede leven en de vrije markt, een cultuurfilosofische analyse’. Deze is hier alvast te reserveren.

 

Haroon Sheikh over tradities in de moderne samenleving

Vrij Nederland | Haroon Sheikh | 25 september | Modernisering en eeuwenoude tradities lijken vaak met elkaar op gespannen voet te staan. Maar die tegenstelling is schijn, zo beargumenteert Haroon Sheikh in een videocolumn voor Vrij Nederland. De uitdaging is juist om traditionele praktijken en moderne samenlevingen met elkaar te combineren.

"Waar het om gaat zijn de mengvormen. Islamitische feministen, christelijke ondernemers, Chinese humanisten en Hindoe science-fiction. [..] Zo vinden samenlevingen ankers in een snel veranderende wereld. Hun eigen ankers." 

27 september Filosofie op de Zuidas met Arnoud Boot

Centrum Èthos | 13 september | Op donderdag 27 september is Professor Corporate Finance en Financiële Markten (UvA) en voorzitter van de Bankraad van De Nederlandse Bank Arnoud Boot te gast in De Nieuwe Poort in de reeks Filosofisch Gesprek op de Zuidas. Boot zal samen met de panelleden van Centrum Èthos verkennen hoe ons financieel stelsel er vandaag de dag voorstaat. Wat hebben we geleerd van de crisis? Welke nieuwe gevaren doen zich voor aan de horizon? Wat is de rol van het financieel systeem in deze tijd? De middag zal worden gepresenteerd door Paul van Liemp.

Let op: de bijeenkomst zal een half uur eerder beginnen dan gebruikelijk, om 16:00 uur! Kijk hier voor meer informatie en om je aan te melden.

‘De kwal van Kossman’; een inclusief debat over de Nederlandse identiteit

In het Filosofisch Actueel en Maatschappelijk Gesprek bespreken studenten en staf van de master FCB een documentaire, film of artikel. In het kader van dit college schrijven de studenten een filosofisch essay. In deze bijdrage mengt Ciske Groen zich in het debat over de Nederlandse identiteit, naar aanleiding van een bezoek van Paul Scheffer en de eerder dit jaar bij Centrum Èthos verschenen bundel ‘Waartoe is Nederland op aarde?‘.

Paul Scheffer beschrijft in een opiniestuk in NRC Handelsblad hoe de historicus Ernest Kossman hem twintig jaar geleden waarschuwde voor de enorme kwal op het strand die ‘nationale identiteit’ heet, waar met aandacht omheen gelopen zou moeten worden en vooral niet ingestapt. Een land als Nederland zou dergelijke pompeuze woorden niet nodig hebben aldus Kossman. Daarnaast is enige achterdocht jegens begrippen als nationale eigenheid en identiteit tegen de achtergrond van de verwoestende vorm die deze aannamen ten tijde van de Wereldoorlogen niet moeilijk te begrijpen. Bij gevolg kunnen deze begrippen nooit ahistorisch en zonder associaties begrepen worden.

Nu, twintig jaar later, is er weer sprake van een hernieuwde salonfähigkeit omtrent de kwal van Kossman en wordt er en masse in gestapt. Het publieke debat over de Nederlandse identiteit wordt van links tot rechts in alle hevigheid gevoerd. Dit blijkt ook uit de zojuist verschenen bundel getiteld ‘Waartoe is Nederland op aarde?’ uitgebracht door Centrum Èthos en geredigeerd door Gabriël Van den Brink. “Wat meer dialectiek!” dat is de wens waarmee Van den Brink de bundel opent. Het debat omtrent het al dan niet bestaan van dé Nederlandse identiteit is in zijn optiek verworden tot een strijd tussen twee kampen die langs elkaar heen praten en elkaar niet serieus nemen. Waar aan de linkerkant van het politieke spectrum vooral gepleit wordt voor diversiteit en waar politici die spreken over nationale identiteit met argwaan worden aangekeken, benadrukt het meer rechts georiënteerde kamp de naïviteit hiervan en wordt het belang van het hebben van een nationale identiteit onderstreept. De makers van deze bundel pleiten voor een meer dialectische, weloverwogen en complexere benadering die zich veeleer door het midden beweegt.

Of je nou ontkent dat er zoiets als dé Nederlandse identiteit bestaat of je de eigen identiteit als een homogene culturele categorie beschouwt, feit is dat er iets gaande is in de samenleving. In de bundel wordt een metafoor geschetst van de staat als een kwetsbaar eiland “te midden van een onmetelijke zee waar een zware storm woedt”. Staten worden omspoeld en soms overspoeld door processen van globalisering en digitalisering die zich op wereldwijde schaal afspelen waardoor nationale grenzen minder eenduidig zijn geworden.

Wanneer grenzen vervagen nemen vervreemding en ongelijkheid toe schrijft Scheffer in het eerder genoemde artikel. Hij onderscheidt vijf nieuwe breuklijnen die zijns inziens voor nieuwe spanningen zorgen: de breuklijn tussen hoog-en laagopgeleid, tussen gevestigden en nieuwkomers, tussen seculier en religieus, tussen jong en oud en tussen mens en natuur. De hevigheid van de conflicten die ontstaan in deze nieuwe wereld met haar vagere grenzen vraagt volgens Scheffer om een meer uitgebreide maatschappelijke samenhang en een nieuw sociaal contract.

Het is niet zo dat de nationale schaal geen belangrijke categorie meer is in het leven van mensen. Het leven van veruit de meerderheid van de mensen speelt zich nabij de geboortegrond af. Zo woonde slecht 3,3% van de wereldbevolking in 2015 buiten het land waar ze geboren werd (Goodhart, 2017, p. 82). Ook in een geglobaliseerde wereld blijft het zo dat je je vooral identificeert met mensen in je directe omgeving en binding voelt met de mensen waarmee je een persoonlijke relatie hebt. In deze lijn zou je je af kunnen vragen hoe er dan überhaupt een vorm van collectieve binding ontstaat binnen een natie. Een interessant antwoord op deze vraag is geformuleerd door Bendedict Anderson die in het boek Imagined Communities een theorie over natievorming ontwikkelt. Juist omdat de inwoners van een land elkaar niet allemaal persoonlijk kunnen kennen, moet een natie volgens hem gedacht worden als een ‘verbeelde gemeenschap’. Zoiets als saamhorigheid kan alleen maar in de verbeelding ontstaan.

Noties als nationale eigenheid en identiteit zijn in een dergelijke ‘verbeelde’ gemeenschap, zo schrijft Van den Brink, fundamenteel ambivalent. Met de ontstane gemeenschap ontstaan ook de grenzen van die gemeenschap waardoor ze onoverkomelijk ook mensen uitsluit. Wanneer je uitgaat van het feit dat een gemeenschap pas vorm krijgt in de verbeelding van mensen, stel je eigenlijk dat er iets fictiefs aan ten grondslag ligt. Het is denk ik fundamenteel om er bewust van te zijn dat dit betekent dat schrijven over de noodzaak van een nieuwe verbeelding van Nederland, zoals Scheffer dat doet, constitutief van karakter is. De manier waarop het debat over nationale identiteit en eigenheid ingevuld wordt, is dus bepalend voor het beeld dat in de samenleving ontstaat. Je ziet de keerzijden en het gevaar van precies dit principe terug in de manier waarop dergelijke begrippen in het midden van de 20e eeuw misbruikt werden.

Het is dus, deze lijn volgend, van belang dat de discussie niet alleen aan de twee uiterste kanten van het spectrum gevoerd wordt. De meer dialectische, complexere en genuanceerde benaderingen zijn in mijn optiek dan ook noodzakelijk. Toch vraag ik me af hoe inclusief deze benaderingen zijn. De kloven of breuklijnen worden niet kleiner wanneer je ze van bovenaf gade slaat en beschrijft. Ik zou daarom een zesde breuklijn willen voorstellen die overbrugd zou moeten worden: de kloof tussen de mensen die deelnemen aan dit debat en de mensen die dat niet doen. Als het zo is dat saamhorigheid in de verbeelding ontstaat en dat dit beeld geconstitueerd kan worden door middel van de invulling van het publieke debat, dan zouden we toch moeten streven naar een includerend debat waarin nu juist het alledaagse leven en de ervaring van ‘de gewone Nederlander’ een fundamentele rol gaat spelen. We zouden meer mensen bereid moeten zien te vinden om niet meer om die enorme kwal heen te lopen, er misschien zelfs in te gaan staan, maar niet met blote voeten.

Nieuw Godsargument Emanuel Rutten op basis van Plato’s ‘De Sofist’

Geloof & wetenschap | Emanuel Rutten | 16 augustus | In 2012 formuleerde Emanuel Rutten een opzienbarend nieuw argument voor het bestaan van God, het modaal-epistemisch argument. Dat deed veel stof opwaaien en leidde tot levendige discussies. Afgelopen zomer, tijdens een vakantieweek in Frankrijk, inspireerde De Sofist van Plato hem tot nóg een nieuw Godsargument.

In De Sofist behandelt Plato het probleem van negatie en tracht hij negaties zodanig te interpreteren dat de klassieke leerstellingen van Parmenides over zijn en niet-zijn niet geschonden worden. Plato’s analyse inspireerde Emanuel Rutten tot een Godsargument. De kern is dat we een interessant argument voor het bestaan van God krijgen als we in de lijn van Parmenides uitgaan van een laagdrempelig zijnsbegrip volgens welke alles wat niet onmogelijk is ofwel potentieel bestaat (zoals eenhoorns) ofwel actueel bestaat (zoals jij en ik). Het argument laat dan zien dat de aanname dat God potentieel bestaat tot een tegenspraak leidt. Ervan uitgaande dat het bestaan van God niet onmogelijk is, volgt dan dat God actueel bestaat.

Lees het volledige stuk van Emanuel Rutten hier.

Ad Verbrugge en Jelle van Baardewijk sprekers op Spengler-dag

Stichting Triple-Eye | Ad VerbruggeJelle van Baardewijk | 10 augustus | Stichting Triple-Eye organiseert in het auditorium van de Bibliotheek van Middelburg op 15 september een Spengler-dag. Èthos leden Jelle van Baardewijk en Ad Verbrugge zullen aan deze dag een bijdrage leveren. Ze gaan met historicus Frits Boterman in politicus Thierry Baudet in gesprek over het werk van Oswald Spengler, in bijzonder De ondergang van het avondland.

Deze Spengler-dag wordt georganiseerd in het kader van twee boekpresentaties. Ten eerste is er de nieuwe pocket-editie van De ondergang, vertaald door Mark Wildschut en eerder dit jaar verschenen bij uitgeverij Boom. Ten tweede zal de biografie van Spengler van de hand van Boterman worden gepresenteerd.

Voor meer informatie over de Spengler-dag kun je hier terecht.

De tijdloze drang naar het boerenbestaan

De studenten van de master Filosofie van cultuur en bestuur komen regelmatig bijeen in het Spenglerlab. Hier mengen ze kunst, cultuur, bestuur, economie, politiek, klimaat en filosofie met De ondergang van het Avondland. Lees hoe zij met elkaar of met Spengler zelf in dialoog gaan.

In deze bijdrage reflecteren Tim van der Meulen, Joris Peereboom en Kurt Kooiman aan de hand van Spengler op het boerenleven. Een essay over de boerendimensie van het bestaan en wat deze de hedendaagse (stads)mens te zeggen heeft.

Het boerenleven wordt vaak geromantiseerd. Programma’s als Boer zoekt vrouw en aantrekkelijke Campina-reclames spreken wat dat betreft boekdelen. Maar het leven op het platteland is lang niet zo idyllisch als we ons dat vaak voorstellen. De boer staat anno 2018 in dienst van een hysterische wereldeconomie en dient voornamelijk als voeder van de moderne stadsbewoner. Dat is een gevaar. Zoals Spengler in De ondergang van het Avondland op verschillende manieren voor het voetlicht brengt: voor een vitale samenleving is binding met de grond van levensbelang. Tim van der Meulen, Joris Peereboom en Kurt Kooiman leggen in dit artikel uit wat Spengler hiermee bedoelt. 

Mestfraude, kalverfraude, bermfraude; het is niet mis met welk nieuws de Nederlandse boer de afgelopen maanden om de oren is geslagen. Hij zou lege mestvrachtwagens heen en weer hebben laten rijden om te verhullen dat hij zijn mestoverschot illegaal over zijn eigen land uitreed; hij zou knoeien met zijn koeienadministratie zodat zijn fosfaatuitstoot theoretisch onder het wettelijke plafond blijft; en hij zou zich bermen hebben toegeëigend om meer mest te mogen uitrijden en meer subsidie te kunnen ontvangen. De Nederlandse en Europese overheid waren not amused en hebben maatregelen aangekondigd. Het gevolg? Strengere straffen voor schuldige boeren en striktere controle op de Nederlandse landbouwsector als geheel.

De onthullingen van de afgelopen maanden hebben niet alleen laten zien dat iedere boer een potentiële fraudeur is, maar toont nog twee andere opvallende zaken. Ten eerste blijkt het boerenleven niet te zijn waar de gemiddelde stadsmens het gewoonlijk mee associeert: authenticiteit, natuur en frisse buitenlucht. De berichten en beelden van de laatste tijd laten vooral een winstgedreven voedselfabriek zien waar veevoer en subsidie ingaan, en mest, melk en slachtafval uitgaan. Minstens net zo frappant is de wijze waarop de boeren zelf reageren op alle berichtgeving. Er lijkt namelijk een zeker begrip voor de frauduleuze praktijken te zijn. Niet vanwege het financiële voordeel dat fraude zou kunnen opleveren, maar voor de stille weerstand die men heeft geboden aan de steeds verdergaande regulering en technologisering van het boerenbedrijf. De diepere waarheid achter de onthulling over mest-, kalver- en bermfraude is de schreeuw van de boer om gewoon weer boer te kunnen zijn. Precies, zoals hij altijd geweest is: authentiek, in de buitenlucht en zonder inmenging van pottenkijkers.

De tegenstelling tussen de realiteit van het huidige bedrijfsmatige boerenleven dat zich moet schikken naar de vraag en vingerwijzingen van de wereldmarkt en het verlangen onder boeren naar een eenvoudiger en authentieker bestaan, leert ons iets over de moderne mens in de eenentwintigste eeuw. Met Spengler zouden we kunnen stellen dat de psychologische gezondheid van een samenleving ten diepste verweven is met de mate waarin men zich verbonden weet met de grond. Niet voor niets spreekt hij in De ondergang van het Avondland over het boerendom als de ahistorische oerstand: dáár zien we de inbedding in het landschap, en de voedingsbron voor alle andere lagen van een cultuur. Door iets te zeggen over de mens als boer en de tegenslagen waar hij heden ten dage mee te kampen heeft, zeggen we ook direct iets over onszelf.

Dasein en Wachsein
De mens heeft volgens Spengler een dubbele verhouding met zijn omgeving. Enerzijds wordt hij als Dasein opgenomen in die omgeving: de mens volgt het ritme van dag en nacht, hij ontwaakt met een lentegevoel en groeit op in een bepaalde plaats. Deze plantaardige kant van het leven heeft te maken met wonen, gewoonten, landschap, klimaat en al het andere dat gebonden is aan aarde en streek. Het verwijst naar dat wat aan ons bewustzijn voorafgaat, dat waarin we al opgenomen zijn. De mens als Dasein voelt de dingen aan: de hoefslag van een span paarden, de mars van een leger of de zwijgzame blik van twee geliefden. De ritmiek die zich in het Dasein toont is wat Spengler karakteriseert als kosmisch takt. Even voelen we ons deel van een harmonieuze totaliteit.

Tegenover het Dasein staat een Wachsein. Dit is een toestand van ‘wakker zijn’, waarin de spanning ten opzichte van het andere, de werkelijkheid, explicieter voor de dag komt. Hier staat de microkosmos op tegen de macrokosmos en bindt met haar de strijd aan. Spengler spreekt over een ‘(…) gespannen aandacht en gespannen verwachtingen, (…) het woord ‘tegen’ drukt zijn hele wezen uit.’[1] Bij de ontspanning verslapt het bewustzijn waardoor een soort slaap of roes de mens als Wachsein overneemt. In de gespannenheid treedt het onderscheid tussen mens en wereld in en verwordt de wereld tot vreemdheid die actief bekeken en beschouwd kan worden. Theorie, filosofie en wetenschap zijn in deze zin ‘wakkerheidsfenomenen’.

Voor Spengler is de boer de menselijke zijnswijze die het dichtst bij het Dasein-karakter van het leven staat. De hele inrichting van het boerenleven is afgestemd op de ritmiek van de aarde, en zijn innerlijkheid is er diepgaand mee verbonden. De boer is geworteld in het land dat hij bewerkt, omploegt, en inzaait.  Dit gebeurt in een herhaling van jaar op jaar, van generatie op generatie. Het leven in de stad verbindt Spengler met het Wachsein. Anders dan de eeuwige herhaling van het Dasein, heeft het Wachsein een bepaald verloop. Uit de gespannenheid van het Wachsein van de stad kan zich een cultuur ontwikkelen. Naarmate de geschiedenis van een cultuur voortduurt, zal ze stilaan de relatie tot het land, de voedingsbodem waaruit zij is ontsproten, veronachtzamen. De mens in de stad ervaart het leven anders, wordt minder gestuurd door het Dasein en meer door het Wachsein: de geestelijke spanningen rondom zijn bestaan hebben een sprong voorwaarts genomen en komen zelden tot rust. Geld, techniek, innovaties, planning en filosofie zijn hier allemaal uitdrukkingen van. De wereldstad is constant in beweging, slaapt niet en leeft van permanente prikkeling. De wortels met de grond die haar cultuurontwikkeling voedden en tot wasdom lieten komen, worden nu als een last ervaren. De wereldstad met haar moderne bewoners en technologisch vernuft kijkt met minachting naar de ‘simpele’ boer. Hij ervaart haar als ‘omgeving’ of ‘achterland dat enkel dienstdoet om de steeds toenemende honger van de steden te stillen’. Die omgeving verliest daarmee ook haar zelfstandigheid, omdat ze volledig in dienst komt te staan van de stad. Boeren worden op deze manier ontdaan van hun oorspronkelijke betekenis.

Dit beeld van Spengler lijkt momenteel werkelijkheid te worden. Men trekt massaal richting de stad – inmiddels woont meer dan de helft van de wereldbevolking in een urbane omgeving – en de achtergebleven boer klaagt over het imperialistische karakter van de stadslogica. ‘Het grote geld koopt al het omliggende land op, waardoor wij, in tijden van schaalvergroting ons niet meer kunnen handhaven,’ zegt een Franse boer met bedrukt gezicht in de meerdelige serie Op zoek naar Frankrijk waarin een portret van het huidige Franse platteland wordt geschetst. ‘Wij worden arbeiders van grote industriëlen, en kunnen waarschijnlijk niet meer op de boerderij wonen.’ Hun opvolgers, de zonen en dochters, komen in loondienst. De mondiale wereldsteden degraderen de boeren tot uitzendkrachten die aan geen enkele grond meer gebonden zijn en overal kunnen werken.

We zouden met Spengler kunnen zeggen dat deze ontwikkeling een steeds verdere verdrukking en daarmee teloorgang van het Dasein-karakter van het leven uitdrukt. Het voelt niet alleen tragisch, maar roept in zekere zin ook een diepe weerzin op ten aanzien van de moderniteit. Met het wegkwijnen van het boerenbestaan voelen we dat er ergens ook meer in het gedrang is. De boerenstand belichaamt de psychische verbondenheid van de mens met haar grond, die maakt dat een cultuur altijd gewortelde cultuur is. Daarom betekent deze rigoureuze onthechting ook een soort geheugenverlies van het eigen verleden, een vergeten van de eigen bron en het verlangen er weer een beeld of ‘herbronning’ voor terug te krijgen.

Het klopt weliswaar dat volgens Spengler in het boerenbestaan juist niet het zwaartepunt ligt in de ontwikkeling van een cultuur. Maar, nu ‘cultuur’, en de daarmee samenhangende ‘identiteit’ in onze moderne samenleving zo’n verhit onderwerp van debat is geworden en steeds minder als vanzelfsprekend wordt ervaren, evoceert het boerenbestaan bij uitstek een laatste worteling.

Het is misschien daarom, zoals Ton Lemaire opmerkt, dat er nu pas een collectieve erkenning mogelijk is geworden van de boer als belichaming van een landgebonden levensgevoel dat onder druk is komen te staan in de voortschrijdende ontwikkeling van de moderniteit.[2] Een diepe hunkering terug naar dat oude spengleriaanse boerenlevengevoel, waarbij hij al voedsel verbouwend opgaat in de loop van de jaargetijden, zonder zich verder bezig te houden met geld of de laatste technische snufjes. Dat verlangen zien we op diverse plaatsen terug. Van de Campina-reclames met blije koeien op frisgroene weilanden tot Boer zoekt vrouw, waar de sociaal onhandige plattelandbewoner alle sympathie krijgt vanwege zijn authentieke levensstijl. Zelfs stadsmensen willen weer met hun poten in de klei staan en beginnen gezamenlijke boerderijen, of ze trekken er wandelend op uit om aan de hectiek, drukte en opwinding van de metropool te ontsnappen. We willen geen Goudse kaas die massaal in industriële Poolse fabrieken wordt gemaakt, maar een die rechtstreeks van het land komt: puur en oorspronkelijk vervaardigd. Met Spengler kunnen we dit verlangen of gevoel beter begrijpen, al had hij zelf geen enkel geloof dat een waardering van dit Dasein-karakter van de geciviliseerde mens zou kunnen wederkeren. Waarderen zelf is een Wachseinsfenomeen.

Lessen uit Rome
De huidige geciviliseerde wereld, een stadsleven met zijn mechanisch, door geld gedicteerde bestaan, is volgens Spengler geen unicum. Rome kende in haar hoogtijdagen als wereldstad dezelfde ontkoppeling van het land als die wij heden ten dage ervaren. Toch wisten de Romeinen in de civilisatiefase een duurzame samenlevingsvorm te creëren. Ze konden ontzettend lang het vormverlies en de ontbinding van de wereldstad buiten de deur houden. Sociale onrust die volgens Spengler overal in de civilisatiefase zichtbaar wordt, heeft Rome lang weten te voorkomen. Dit zou te maken hebben met het feit dat men een gezond evenwicht heeft kunnen vinden tussen stad en land, tussen bestaansstromen en bestaansmanipulatie, tussen grond en ontworteling.

Concreet zag Spengler de oplossing in het verschijnsel van het tribunaat. Dit was naast de senaat, waarin de traditionele aristocratie plaatshad, een belangrijk politiek orgaan waarin zowel de burgerij als de boeren zitting namen. Het tribunaat had een gewichtige bestuurlijke functie, en de boerenstand nam hiervan het grootste gedeelte voor zijn rekening. Op die manier zag de burgerij de aristocratie ook niet langer als vijand: de niet-stand werd geïncorporeerd in het bestuur. Bovendien, en dat is de crux, bleef zo de connectie met het land gehandhaafd. In het tribunaat hadden de boeren directe invloed op een werkelijkheid waarvan het epicentrum meer en meer in de stad kwam te liggen. De boodschap is dus helder: als de boer geen betekenisvolle plaats heeft binnen het maatschappelijke domein, dan ontspoort een samenleving gegarandeerd. Als we de desintegratie het hoofd willen bieden, dienen we zorg te dragen voor de verbinding met het land.

Stadswerkelijkheid schreeuwt om land
Het boerenleven kan dan als een laatste verankering gezien worden van een tijd die we niet willen verliezen. Waarin ergens nog de oude zeden gelden, en gewoontes en herhalingen plaatsvinden van waaruit onze cultuur is geboren – en die haar mogelijk maakte. Vanuit dit perspectief kunnen we begrijpen dat de boer tabak heeft van de geglobaliseerde wereldruimte van de Europese wetgeving, van het internationale milieurestricties, en van opgelegde quota; het is zijn wereld niet, en is het nooit geweest. Kan het frauduleuze gedrag van boeren begrepen worden als een afwijzing van het meegaan in het moderne levensgevoel, en een verlangen naar Dasein?

Het is een perspectief met een beperkt bereik, zoals elk perspectief dat is. Die fraudes kunnen immers net zo goed wijzen op een overlevingsdrang van ondernemende boeren die alle middelen inzetten hun hoofd boven water te houden. Maar het lijkt toch ook op iets te wijzen waar de moderne mens lang de zin niet van inzag: het belang van de relatie tussen mens en het landschap waarin zij woont.

Ook al is de moderne boer al lang niet meer de boer die Spengler voor ogen had, ergens in ons collectieve geheugen is hij nog steeds de mens die een gelokaliseerd leven leeft, en daardoor staat voor een bredere, oorspronkelijke verbinding tussen mens en wereld die ook het moderne bewustzijn zowel vitaal houdt als nodig heeft. De boer woont op het land, en met het land. Hij heeft daarmee een levensgevoel waarin hij zich gebonden weet, een levensgevoel dat de geciviliseerde, in geestelijk opzicht dolende mens nooit helemaal los kan laten. De relevantie van die dimensie van het bestaan lijkt bij iedere volgende stap in een geglobaliseerde stadswerkelijkheid verder toe te nemen.

Gabriël van den Brink bij Cafe Weltschmerz: over belangen, waarden en moraal

Alles draait om de economie, of zijn er ook andere waardes? We maken altijd onderscheid tussen materiële waarden en innerlijke waarden. Materiële waarden, sociale waarden en geestelijke waarden. Je kan geen belangen en waarden tegenover elkaar zetten. Hoe definieer je waardes en welke betekenis hebben ze? Bekijk hier het gesprek tussen Coen de Jong en Gabriël van den Brink. 

The Square: de schijn is werkelijkheid

In het Filosofisch Actueel en Maatschappelijk Gesprek bespreken studenten en staf van de master FCB een documentaire, film of artikel. In het kader van dit college schrijven de studenten een filosofisch essay. In deze bijdrage reflecteert Boris Pinksterboer op The Square, een Zweedse film die volgens Boris “demonstreert dat de schijn werkelijkheid is”.

The Square is een exposé van een postmoderne wereld. Centraal staat de schijn: de hoofdpersoon is zelf een schijnfiguur: zijn waardensysteem is een inconsistent geheel van lege spreuken en zijn bril is niet op sterkte. De kunstwereld waarin hij verkeert staat in dienst van de massamedia. Zo ook The Square, het kunstwerk, waar het allemaal om draait. Het hoogtepunt van de film demonstreert dat de schijn werkelijkheid is: niets biedt bescherming tegen de acteur die in de balzaal niet uit zijn rol treedt.

De hoofdpersoon, Christian, wordt in de eerste scènes gelijk geproblematiseerd. Zijn werk lijkt primair een commerciële bezigheid, gericht op het aanbieden van het nieuwste van het nieuwste aan een groot publiek. Hij weet de postmoderne wartaal op zijn website niet beter te vertalen dan een schrikbarend oppervlakkige vraag naar de contextafhankelijkheid van de status van kunst als kunst. Vervolgens wordt in de voorbereiding op een belangrijke speech de kunst van het misleiden zichtbaar. Zijn toespraak is een simulacrum van het derde niveau: een verhulling van het ontbreken van een origineel. De kijker weet dat achter zijn ingestudeerde oprechtheid een werkelijke verhouding tot het kunstwerk ontbreekt.

Een andere prachtige ontmaskering vindt plaats na de rampzalige promotie van The Square. In een gesprek met Elna, een autoriteit binnen het museum, verantwoordt Christian zich met een voorgekauwd principe: alles taboes moeten doorbroken worden, en dit is het moment. Elna zucht en kijkt hem aan. Daarop zegt hij, haaks op het voorgaande: ‘je weet toch dat ik niets met dit hele gebeuren te maken heb?’.

Verder is er de algemene aandacht die Christian vestigt op het uiterlijk beeld dat hij uitdraagt. Hij rijdt rond in een Tesla. Die auto fungeert als statussymbool, en als beschermend omhulsel tegen het angstaanjagende volk. Dat kan alleen niet allebei tegelijk: een Tesla met een deuk werkt niet meer. Maar misschien is het meest confronterend toch de figuur van Anne, waarmee hij op een zeker moment een afstandelijke beleving deelt. Waar Christian zich niet bewust lijkt te zijn van wat ik beschreven heb, is Anne de belichaming van de luchtige reflexiviteit van het postmoderne. Zij is zich bewust van de schijn, maar weet  zich spelenderwijs aan te passen. Ze leeft achteloos samen met een aap en steekt continu lachend de draak met Christian. Wanneer zij hem ondervraagt over hun escapade, ontmaskert zij hem: ondanks zijn linkse principes zien we zijn machtswil, die opvallend echt lijkt. Tip: let op de scène waarin Christian zelf zijn condoom wil weggooien.

Tot slot wil ik de twee mediaconstultants noemen, die zogezegd ‘geboren’ zijn in de wereld van het netwerk. Het publiek is voor het duo een massa met een extreem korte aandachtsspanne. Het bespelen van de communicatiestromen is het brood op hun plank. Hun taal is het spreken over het spreken. De boodschap gaat aan hen voorbij. Het enige doel is het overstemmen van de ‘ruis’. Deze hele praktijk wordt door hun baas, met zijn absurde baby en zijn retorische behendigheid, diplomatiek verwoord als het ‘verkennen van het medialandschap’.

Al met al schetst de film een maatschappelijk beeld waarvoor tevens een metafoor wordt geboden: de grote stapel stoelen houdt visueel stand, maar is als je luistert allang ingestort. Dankbaar ben ik voor de geweldig geacteerde aapman en het feit dat script en beeld geen postmoderne fratsen vertonen. De kijker kan het geheel vanuit de comfortabele stabiliteit van het werkelijke rustig gadeslaan.