In het Filosofisch Actueel en Maatschappelijk Gesprek bespreken studenten en staf van de master FCB een documentaire, film of artikel. In het kader van dit college schrijven de studenten een filosofisch essay. Recentelijk was terrorisme-expert Beatrice de Graaf te gast. Als reactie op haar lezing en haar boek ‘Heilige strijd’ schreef Eline de Jong het onderstaande stuk. Middels een bespreking van terrorisme, de stemming en (de illusie van volledige) veiligheid komt zij uiteindelijk tot de voorzichtige conclusie: dreiging is “een probleem om vol te houden”.
Een half jaar geleden werden op Amsterdam Centraal twee mensen neergestoken – de dader had een terroristisch motief. Er had een aanslag plaatsgevonden. En gek genoeg voelde ik opluchting. Natuurlijk was ik geschrokken en bezorgd, maar allereerst was ik opgelucht. De dreiging was ingelost. Althans, zo voelde dat voor even. Ik heb nog lang nagedacht over mijn reactie, omdat het gevoel me enigszins overviel. Het doet me nu denken aan wat Heidegger de ‘stemming’ noemt: je treft jezelf aan in een bepaalde betrokkenheid op de wereld – de manier waarop die wereld ‘binnenkomt’ beheers je niet, maar overkomt je. De stemming is daarmee niet per definitie irrationeel; de structuur van onze gestemdheid is volgens Heidegger namelijk redelijk.
Mijn gevoel van opluchting had alles te maken met het concreet worden van een dreiging. Voor de meeste dreigingen in Nederland geldt dat het in eerste instantie niet gaat om een direct fysieke bedreiging van de veiligheid. Het zijn met name de onoverzichtelijkheid en onvoorspelbaarheid van dreigingen die een gevoel van onveiligheid voeden. Of het nu gaat om de kans op een terroristische aanslag, het verliezen van grip op privacy of de dreiging die uitgaat van klimaatverandering: de onzekerheid over waar het ‘kwaad’ precies huist en wanneer het toeslaat, bepaalt voor een belangrijk deel hoe kwetsbaar we ons voelen. Komt het gevaar van rechts, dan ga je wat steviger op je rechterbeen staan, komt het van links, dan verplaats je je gewicht naar je linkerbeen: maar hoe zet je je schrap als het gevaar onverwachts en van alle kanten kan komen?
Het is moeilijk om met dreigingen om te gaan, precies omdat we niet kunnen overzien waar en wanneer dat gevaar kan opdoemen. We hebben daarom de neiging om – het liefst zo snel mogelijk – een concrete oorzaak van een dreiging aan te wijzen: als het kwaad een gezicht krijgt, neemt dat al enige onzekerheid weg. Het lokaliseren van de dreiging is bovendien een voorwaarde om het te kunnen beheersen. De mogelijke keerzijde van dit ‘coping mechanisme’ is echter minstens zo dreigend als de dreiging waarmee het probeert om te gaan. De behoefte om het kwaad te lokaliseren kan namelijk leiden tot het onterecht beschuldigen van iets of iemand en daarmee polarisering in de hand werken. Dat is ironisch genoeg zelf een ondermijning van veiligheid en daarmee een grotere bedreiging voor een democratie dan een terreurdaad. Bovendien kan het aanwijzen van een zondebok nooit duurzaam bijdragen aan een oplossing voor een (gevoelde) dreiging. De oorzaak van de dreiging wordt hiermee immers niet (volledig) doorgrond, laat staan weggenomen. Het is daarom van belang dat zulke beschuldigingen geen voet aan de grond krijgen in een samenleving.
Hoe zorg je daarvoor? Een eerste stap is volgens mij het erkennen van de onveiligheid die mensen ervaren. Te vaak wordt een gevoel van onveiligheid beantwoord, of liever: weggeredeneerd, met cijfermatige analyses van de daadwerkelijke veiligheid. Dat is een miskenning van de onveiligheid die sommige mensen evengoed ervaren. Dat gevoel wordt immers niet ‘weerlegd’ door statistieken over een dalende criminaliteit en de geringe kans om slachtoffer te worden van een aanslag. De onveiligheidsperceptie is niet irrationeel omdat het nu eenmaal niet gerationaliseerd kan worden in termen van feitelijke dreiging; het gevoel is echt zodra het wordt gevoeld en heeft een echte oorzaak. Dat dat vaak een andere oorzaak is dan door de mensen zelf wordt aangedragen, benadrukt eens te meer hoe belangrijk het is om die bron(nen) op te helderen. Dan kan er tenminste een wezenlijke discussie worden gevoerd over hoe we het best kunnen omgaan met gevoelens van onveiligheid, onzekerheid en kwetsbaarheid. De belangrijkste vraag bij het doordenken van angst is daarom niet of die gevoelens zijn gegrond in werkelijke risico’s. In plaats daarvan zouden we ons moeten afvragen waardoor die gevoelens worden gevoed en hoe daaraan een tegenwicht kan worden geboden.
Een mogelijke ‘sluimerende’ oorzaak zou de zogenaamde ‘beheersingsparadox’ kunnen zijn: hoe meer we weten en kunnen, hoe meer we inzien wat we nog niet weten en nog niet onder controle hebben. Een terloopse shout out naar Socrates natuurlijk, al vinden we een vergelijkbare zienswijze ook bij Luther. Hij stelde dat ‘het menselijk streven naar ultieme zekerheid het spook van onzekerheid en onveiligheid eerder vergroot dan verdrijft’. Ook Beatrice De Graaf wijst op de beheersingsparadox: de middelen waarmee we de wereld om ons heen proberen te beheersen, dragen zelf (mede) bij aan een gevoel van onzekerheid. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de ontwikkelingen op het gebied van kunstmatige intelligentie: juist uit onze pogingen om processen bereken- en voorspelbaar te maken ontspringt (mogelijk) iets wat onze eigen beheersing te boven gaat. Onzekerheid past niet in ons zelfbeeld en wereldbeeld van controle, en geeft haast onvermijdelijk een unheimisch en kwetsbaar gevoel.
Een andere bron van gevoelens van kwetsbaarheid en onveiligheid die niet één op één verband houden met feitelijk gevaar, is de overreactie van de omgeving: van het onevenredig breed uitmeten van een gebeurtenis in de media tot het overhaast uitroepen van een noodtoestand – het is paniekvoetbal waaruit mensen desalniettemin de ernst van een situatie afleiden. Disproportionele aandacht en maatregelen zijn dan een vruchtbare grond voor massahysterie. De Graaf pleit daarom voor het zo klein mogelijk houden van wat zij ‘het theater van de angst’ noemt. De ‘performance’ van terroristen valt of staat met de reactie van het publiek. De overheid zou die reactie volgens haar in toom moeten houden. Daar valt veel voor te zeggen: als autoriteiten zoals de overheid en de journalistiek eventuele dreiging openlijk in perspectief plaatsen – dus duidelijk maken hoe gering het risico is en hoe weerbaar we als samenleving zijn -, kan worden voorkomen dat zich een overtrokken angst ontwikkelt. Een angst die niet alleen onwenselijk is omdat mensen zich onnodig grote zorgen maken, maar ook potentieel ondermijnend voor de stabiliteit van de samenleving.
Nu moeten daarbij direct twee opmerkingen worden gemaakt. Allereerst is het bedwingen van het angsttheater niet hetzelfde als het miskennen van gevoelde angst; het is een manier om een ‘wildgroei’ van angst te voorkomen. Daarnaast is deze strategie, zeker in een tijd als de onze, geen gemakkelijke. Het internet in het algemeen en sociale media in het bijzonder, bieden een open podium dat zijn weerga niet kent. Daar is de – idealiter matigende – stem van de overheid of journalist er één onder velen en hoogstwaarschijnlijk niet eens een van de luidste. Daarnaast is angst zowel commercieel als politiek gezien een lucratief ‘verdienmodel’ gebleken. Het aanwakkeren van de angst, om zichzelf vervolgens als de blusser van dat vuur op te werpen, lijkt een effectieve manier om het vertrouwen van klant en kiezer te winnen. Niet in de laatste plaats omdat we ons relatief makkelijk bang laten maken; dat is nu eenmaal een vervelende bijwerking van een verder zeer nuttig overlevingsmechanisme. Het klein houden van het theater van de angst wordt dus vanuit allerlei hoeken tegengewerkt. Daarom is er mijns inziens meer nodig om ons minder vatbaar te maken voor ondermijning van ons gevoel van veiligheid.
Filosoof Maarten Coolen drukte mij een tijd geleden op het hart dat er problemen bestaan die je op moet lossen, en problemen die je moet zien vol te houden. Als volkomen veiligheid niet bestaat, is ieder gevoel van onveiligheid in wezen gegrond en plaatst dat ons voor een onoplosbaar probleem dat we uiteindelijk moeten zien vol te houden. Dat is misschien wel een even troosteloze als troostrijke conclusie als het gaat om mijn gevoel van onveiligheid dat zo nu en dan de kop opsteekt. Troostrijk omdat er een zekere berusting van uitgaat en het ‘probleem’ wordt verplaatst: mijn probleem is niet meer het lokaliseren en neutraliseren van het kwaad, maar het leren omgaan met mijn eigen gevoel. Als de dreiging uitgaat van het grote, onbeheersbare en abstracte, dan ligt het tegenwicht – dus niet de oplossing – wellicht in het nabije, beheersbare en concrete. In sterke contacten op kleinere schaal. Dat klinkt behoorlijk politiek en pastoraal, maar ik zie werkelijk heil in de softe kracht van samenkomen. Ik ben het dan ook eens met De Graaf wanneer zij stelt dat het uiteindelijk het onderlinge vertrouwen is dat een rechtsstaat ‘vult’ en veilig doet aanvoelen. Het soelaas van saamhorigheid en simpelweg samen-zijn. Want misschien is veiligheid niet de afwezigheid van dreiging, maar de aanwezigheid van geborgenheid.