Dr. Taede A. Smedes (Drachten, 1973) is godsdienstfilosoof, theoloog en freelance schrijver. Hij heeft verschillende boeken op zijn naam staan en schrijft voor o.a. het Nederlands Dagblad en De Volkskrant. Hij schreef een recensie van het boek van Gabriël van den Brink, getiteld Heilige Geest: een Essay Over Aard en Wording van de Menselijke Natuur. Deze recensie was eerder gepubliceerd op zijn eigen website en kunt u nu hieronder lezen.
Twee mensbeelden overheersen momenteel, meent filosoof (VU) Gabriël van den Brink (géén familie van de theoloog Gijsbert van den Brink). Enerzijds is er het mensbeeld van de Homo economicus, de berekenende mens die zijn handelen louter op rationele keuzes betrekt. Anderzijds is er het postmoderne beeld dat ieder mens strikt uniek is, dat diversiteit de boventoon voert en dat wanneer we voor al die verschillen tussen mensen ruimte moeten maken het allemaal vanzelf goed zal komen.
Het eerste mensbeeld is te reductionistisch en doet geen recht aan de diversiteit van menselijke drijfveren. Het tweede mensbeeld legt alle nadruk op de diversiteit en ontkent feitelijk dat er een common ground is op basis waarvan mensen tot een dialoog kunnen komen. Beide denkbeelden doen geen recht aan wie we zijn. Bovendien zijn ze in strijd met wetenschappelijke kennis van de menselijke evolutie.
In het boeiende, maar niet makkelijke Thijmessay Heilige geest dat amper 160 pagina’s telt maar toch bomvol informatie zit, laat Van den Brink zien hoe wij mensen vandaag geworden zijn wie we zijn. Het boek is een proeve van wat Van den Brink noemt ‘empirische filosofie’. Dat wil zeggen dat de auteur uitgaat van wetenschappelijke gegevens over de biologische en culturele ontwikkeling van de mens, maar dat hij ook de vrijheid neemt om op geheel eigen wijze en met behulp van allerlei andere disciplines over die gegevens na te denken en tot conclusies te komen die wellicht afwijken van de conclusies die wetenschappers zelf trekken.
Centraal in het boek is het thema van een ‘dialectiek’ tussen natuurlijke evolutie en culturele evolutie, oftewel een dialectiek tussen ‘stof’ en ‘geest’. Dialectiek wijst op dynamiek, dus interactie, maar ook op een spanning die naar een resolutie zoekt. Van den Brink ziet de culturele evolutie enerzijds als een onderdeel van de natuurlijke evolutie, maar tegelijkertijd ziet hij ook dat cultuur als uitkomst van de werkingen van de menselijke geest een eigen dynamiek heeft die in ieder geval bij de mens de loop van de natuurlijke evolutie beïnvloedt.
Sedimentatie
Het begrip ‘sedimentatie’ staat in Van den Brinks betoog centraal. Dat betekent dat oudere lagen van de menselijke evolutie niet verdwijnen, maar verborgen blijven liggen onder de oppervlakte. De geschiedenis van de mens blijft altijd bij ons. Oude morele reflexen blijven aanwezig en worden aangevuld door nieuwe voorkeuren en vaardigheden. Van den Brink verdeelt de evolutie van de mens in vier historische perioden: het tijdperk van de zoogdieren, daarna dat van de nomaden, dan de boeren en ten slotte het tijdperk van de grote beschavingen.
In verschillende hoofdstukken kenschetst hij de voornaamste maatschappelijke ontwikkelingen van die periode, schetst hij hoe de menselijke verbeelding reageerde op het toenmalige leven van alledag en vraagt hij zich af wat de gevolgen waren van deze interactie van verbeelding en realiteit voor het toenmalige handelen van de mens. In slechts enkele hoofdstukken gaat Van den Brink dus in sneltreinvaart door de menselijke geschiedenis heen. Dat levert boeiende vergezichten op, maar tegelijkertijd levert het ook een boek op dat uiterste concentratie vergt en soms zelfs enige herlezing van passages.
Zo zie je dat in de tijd van de zoogdieren de mens een ‘relationeel repertoire’ gaat ontwikkelen waarin we ons in eerste instantie tot groepsdieren ontwikkelen. In de tijd van de nomaden gaat ‘alledaagse transcendentie’ een grotere rol spelen: het overstijgen van beperkingen in het hier en nu, bijvoorbeeld door middel van verbeelding. Handelen om de verbetering van de leefomstandigheden te bewerkstelligen, verbeelding wordt belangrijker en kunst en religie ontstaan. Ook gaan rituelen een grotere structurerende rol spelen.
In de tijd van de landbouwers ontstaat vervolgens een uitgebreid ‘religieus repertoire’ waarin een dialectiek van het heilige en macht ontstaat en waarin goden een centrale plaats gaan innemen. In het tijdperk van de beschavingen (de ‘axiale tijd’) zie je universalisme ontstaan, maar ook oorlogvoering, staatsvorming en monetarisering. Het denken – inclusief de verbeelding – wordt abstracter. Kritisch denken ontstaat, religie wordt deels vervangen door filosofie. En het belangrijkste: er vindt een verregaande ‘ethisering’ van de werkelijkheid plaats.
Waarden
Het evolutionaire verleden van de mens blijft dus vandaag de dag doorwerken, stelt Van den Brink. Dat komt met name tot uiting in de waarden die we met ons meedragen. Waarden als ‘kwaliteiten waarvan ik besef dat we die in elke situatie moeten nastreven’ (113). Waarden worden dus gekwalificeerd door een subjectief besef en betrokkenheid, door een besef dat ze om verplichtingen draaien, het gaat om zaken die nastrevenswaardig zijn, en het gaat om zaken waarvan we universele geldigheid claimen. ‘Die waarden leggen voorkeuren, strevingen en normatieve disposities vast die aan het overleven van de mensheid in vroeger dagen bijdroegen en zo een waardevol kompas vormen als we in het heden moeten handelen’ (121).
Zo kan onze evolutionaire geschiedenis ook een belangrijk licht werpen op het ‘onbehagen’ in onze hedendaagse cultuur, waar die evolutionair gevormde waarden in conflict komen met allerlei nieuwe situaties en inzichten. Anderzijds kan Van den Brink op basis van diezelfde gegevens van de menselijke evolutionaire geschiedenis een belangrijk pleidooi voeren voor een dialoog op basis van een gedeelde common ground. Het is tijd, meent Van den Brink, om op basis van die gedeelde common ground te streven naar een dialoog tussen onderling zeer diverse groeperingen en voorkeuren. Zoeken dus naar wat ons als mensen verbindt temidden van alle diversiteit aan levensstijlen en idealen.
Heilige geest
‘Het zoeken naar een geheel heeft alles te maken met ons heil, met het genezen van wonden die zijn ontstaan, het overwinnen van oude scheidslijnen, het herstellen van contact en het heel maken van datgene wat gebroken was’ (148). Dit besef van ‘heilige geest’ komt tot uiting in de troost en verzoening die zoogdieren ook kennen na daden van agressie. En we zien het in de verschillende offerrituelen die in de loop der tijd ontstaan zijn. Het zijn allemaal inspanningen om de wereld bewoonbaar te maken en te houden en morele waarden waar te maken. En die inspanningen om te komen tot verzoening en het vinden van troost zijn in ons antropocene tijdperk dat aan de hedendaagse mens de nodige uitdagingen stelt nog altijd hoognodig. Daarbij moeten we vooral zoeken naar vormen die niet zozeer tot ons verstand, maar vooral tot ons hart spreken.
Ook al gaat Van den Brink daar niet direct op in, zijn essay kan zo ook gelezen worden als een pleidooi voor een grondige herwaardering van de humanities, van kunst, cultuur en religie. Zijn essay is een via wetenschappelijke inzichten gecomponeerd loflied op de sociale verbeelding, die de cruciale eigenschap lijkt te zijn van het menselijke dier en het doet verschillen van andere dieren. Het is ons vermogen tot ‘alledaagse transcendentie’, het via de verbeelding overstijgen van de situatie hier-en-nu, die de mens vrijheid en mogelijkheden geeft die onovertroffen zijn.
Zo is Van den Brinks essay een prachtig voorbeeld van hoe de kloof tussen de ‘twee culturen’ van de geesteswetenschappen en de natuurwetenschappen kan worden overbrugd. Een aanrader!