In het Filosofisch Actueel en Maatschappelijk Gesprek bespreken studenten en staf van de master FCB een documentaire, film of artikel. In het kader van dit college schrijven de studenten een filosofisch essay. In deze bijdrage mengt Ciske Groen zich in het debat over de Nederlandse identiteit, naar aanleiding van een bezoek van Paul Scheffer en de eerder dit jaar bij Centrum Èthos verschenen bundel ‘Waartoe is Nederland op aarde?‘.
Paul Scheffer beschrijft in een opiniestuk in NRC Handelsblad hoe de historicus Ernest Kossman hem twintig jaar geleden waarschuwde voor de enorme kwal op het strand die ‘nationale identiteit’ heet, waar met aandacht omheen gelopen zou moeten worden en vooral niet ingestapt. Een land als Nederland zou dergelijke pompeuze woorden niet nodig hebben aldus Kossman. Daarnaast is enige achterdocht jegens begrippen als nationale eigenheid en identiteit tegen de achtergrond van de verwoestende vorm die deze aannamen ten tijde van de Wereldoorlogen niet moeilijk te begrijpen. Bij gevolg kunnen deze begrippen nooit ahistorisch en zonder associaties begrepen worden.
Nu, twintig jaar later, is er weer sprake van een hernieuwde salonfähigkeit omtrent de kwal van Kossman en wordt er en masse in gestapt. Het publieke debat over de Nederlandse identiteit wordt van links tot rechts in alle hevigheid gevoerd. Dit blijkt ook uit de zojuist verschenen bundel getiteld ‘Waartoe is Nederland op aarde?’ uitgebracht door Centrum Èthos en geredigeerd door Gabriël Van den Brink. “Wat meer dialectiek!” dat is de wens waarmee Van den Brink de bundel opent. Het debat omtrent het al dan niet bestaan van dé Nederlandse identiteit is in zijn optiek verworden tot een strijd tussen twee kampen die langs elkaar heen praten en elkaar niet serieus nemen. Waar aan de linkerkant van het politieke spectrum vooral gepleit wordt voor diversiteit en waar politici die spreken over nationale identiteit met argwaan worden aangekeken, benadrukt het meer rechts georiënteerde kamp de naïviteit hiervan en wordt het belang van het hebben van een nationale identiteit onderstreept. De makers van deze bundel pleiten voor een meer dialectische, weloverwogen en complexere benadering die zich veeleer door het midden beweegt.
Of je nou ontkent dat er zoiets als dé Nederlandse identiteit bestaat of je de eigen identiteit als een homogene culturele categorie beschouwt, feit is dat er iets gaande is in de samenleving. In de bundel wordt een metafoor geschetst van de staat als een kwetsbaar eiland “te midden van een onmetelijke zee waar een zware storm woedt”. Staten worden omspoeld en soms overspoeld door processen van globalisering en digitalisering die zich op wereldwijde schaal afspelen waardoor nationale grenzen minder eenduidig zijn geworden.
Wanneer grenzen vervagen nemen vervreemding en ongelijkheid toe schrijft Scheffer in het eerder genoemde artikel. Hij onderscheidt vijf nieuwe breuklijnen die zijns inziens voor nieuwe spanningen zorgen: de breuklijn tussen hoog-en laagopgeleid, tussen gevestigden en nieuwkomers, tussen seculier en religieus, tussen jong en oud en tussen mens en natuur. De hevigheid van de conflicten die ontstaan in deze nieuwe wereld met haar vagere grenzen vraagt volgens Scheffer om een meer uitgebreide maatschappelijke samenhang en een nieuw sociaal contract.
Het is niet zo dat de nationale schaal geen belangrijke categorie meer is in het leven van mensen. Het leven van veruit de meerderheid van de mensen speelt zich nabij de geboortegrond af. Zo woonde slecht 3,3% van de wereldbevolking in 2015 buiten het land waar ze geboren werd (Goodhart, 2017, p. 82). Ook in een geglobaliseerde wereld blijft het zo dat je je vooral identificeert met mensen in je directe omgeving en binding voelt met de mensen waarmee je een persoonlijke relatie hebt. In deze lijn zou je je af kunnen vragen hoe er dan überhaupt een vorm van collectieve binding ontstaat binnen een natie. Een interessant antwoord op deze vraag is geformuleerd door Bendedict Anderson die in het boek Imagined Communities een theorie over natievorming ontwikkelt. Juist omdat de inwoners van een land elkaar niet allemaal persoonlijk kunnen kennen, moet een natie volgens hem gedacht worden als een ‘verbeelde gemeenschap’. Zoiets als saamhorigheid kan alleen maar in de verbeelding ontstaan.
Noties als nationale eigenheid en identiteit zijn in een dergelijke ‘verbeelde’ gemeenschap, zo schrijft Van den Brink, fundamenteel ambivalent. Met de ontstane gemeenschap ontstaan ook de grenzen van die gemeenschap waardoor ze onoverkomelijk ook mensen uitsluit. Wanneer je uitgaat van het feit dat een gemeenschap pas vorm krijgt in de verbeelding van mensen, stel je eigenlijk dat er iets fictiefs aan ten grondslag ligt. Het is denk ik fundamenteel om er bewust van te zijn dat dit betekent dat schrijven over de noodzaak van een nieuwe verbeelding van Nederland, zoals Scheffer dat doet, constitutief van karakter is. De manier waarop het debat over nationale identiteit en eigenheid ingevuld wordt, is dus bepalend voor het beeld dat in de samenleving ontstaat. Je ziet de keerzijden en het gevaar van precies dit principe terug in de manier waarop dergelijke begrippen in het midden van de 20e eeuw misbruikt werden.
Het is dus, deze lijn volgend, van belang dat de discussie niet alleen aan de twee uiterste kanten van het spectrum gevoerd wordt. De meer dialectische, complexere en genuanceerde benaderingen zijn in mijn optiek dan ook noodzakelijk. Toch vraag ik me af hoe inclusief deze benaderingen zijn. De kloven of breuklijnen worden niet kleiner wanneer je ze van bovenaf gade slaat en beschrijft. Ik zou daarom een zesde breuklijn willen voorstellen die overbrugd zou moeten worden: de kloof tussen de mensen die deelnemen aan dit debat en de mensen die dat niet doen. Als het zo is dat saamhorigheid in de verbeelding ontstaat en dat dit beeld geconstitueerd kan worden door middel van de invulling van het publieke debat, dan zouden we toch moeten streven naar een includerend debat waarin nu juist het alledaagse leven en de ervaring van ‘de gewone Nederlander’ een fundamentele rol gaat spelen. We zouden meer mensen bereid moeten zien te vinden om niet meer om die enorme kwal heen te lopen, er misschien zelfs in te gaan staan, maar niet met blote voeten.